Als het werk erop zit, als alle foute dingen fout gelopen zijn, als alle ellende is geleden en alle hoop is vergaan, dan rest er nog maar één steunpilaar, één rots in de branding, één balsem voor m’n ziel: jij, die aan de deur van het bedrijf op me wacht. Een beetje verlegen, schuchter, sta je bijna elke avond in het halleke te dralen. Om oprecht te beginnen stralen wanneer ik eindelijk naar buiten kom. Want dan beseffen wij: nu komt óns moment.
Waar je vandaan komt, weet ik nog altijd niet. We hebben het daar nog nooit over gehad. Het doet er ook niet toe. Want ook zonder verleden vind ik jou mooi. Je bent zacht maar karaktervol, elegant maar mannelijk, stil maar wijs. Mysterieus, ja. Geheimzinnig, ook.
Tuurlijk weet ik dat jij even snel kan verdwijnen als je gekomen bent. Dus geniet ik van elk stiekem moment dat we samen kunnen doorbrengen. En ga ik elke keer weer gewillig door m’n knieën, wrijf ik passievol over jouw kopje en fluister: ‘Dag, poeziewoezie.’
Tot straks, poeziewoezie.
0 reacties:
Een reactie posten